Zegt iets over Het begin van de oorlog:
“De gewonden lagen op de trappen en op het biljart. Ik zag mensen vol met bloed”Zegt iets over Kamp Amersfoort & de gevangenen:
“M’n vader heeft zo’n anderhalve maand gevangen gezeten in de dodencel van Kamp Amersfoort.”Zegt iets over Er waren ook leuke momenten:
“Mijn moeder zette een vergiet op haar hoofd als helm en bleef in de soep roeren”
BIOGRAFIE
Ik ben Paul Werner en ik ben in 1930 geboren in Arnhem. In 1931 verhuisden we naar Amersfoort, waar mijn vader een bier- en wijnhandel begon in de binnenstad Achter de Arnhemse Poortwal. Zelf woonden we in de Blankenheymstraat.
Ik had een oudere broer Co, een jongere broer Hans en een nog jongere zus Elly. Voor ons huis waren loopgraven waar Nederlandse militairen in zaten met machinegeweren. We hoorden het gedonder van de artillerie vlakbij en toen de Grebbelinie doorbrak, moest Amersfoort leeg. Iedereen moest naar het station waar treinen klaarstonden voor de evacuatie en wij zijn midden in de nacht vertrokken naar Zuid-Scharwoude. Daar zag ik na ongeveer een week de eerste Duitsers en ze zagen eruit zoals ik me had voorgesteld: vreselijk agressief en idioten, als gekken. Ik beschouwde ze als misdadigers, want hoe haalden ze het in hun hersens zomaar een vrij land binnen te vallen?
Mijn vader had een enorm goede intuïtie en hij wist al lang dat Hitler geen goeds in de zin had. Hij was in 1937 met z’n kegelclub in Neurenberg geweest en toen liepen ze een stadion binnen, waar Hitler stond te schreeuwen. Het ging door merg en been en het zweet brak ‘m uit, vertelde hij ons toen hij weer thuis was. Hij had er helemaal geen vertrouwen in en hij zag ook wat er met de joden gebeurde. Dat vertelde hij ons en ik geloofde hem.
Ik heb daarna in 1942 gezien dat onze joodse buren werden opgehaald door een politieagent, geen Duitser. Dat heeft grote indruk op me gemaakt, hoe is dat in hemelsnaam mogelijk? Ik zie die mensen nog lopen, twee van die zwarte silhouetten met een koffertje in hun hand en die agent liep er een beetje achter, net alsof hij er niet bij hoorde. Ik was razend. En toen kwam er een WA-man naast ons wonen, want die kreeg het huis van onze weggevoerde buren. Het was een brood-NSB’er, zo eentje die het voor de centen deed. Hij heeft gelukkig nooit iets verraden. We hadden evacués in huis en een joodse man, m’n broer Co riep wel eens ‘vuile klootzakken’ over de schutting en ja, we gooiden er van alles uit in de tuin. Maar die NSB’er heeft nooit iets laten merken, hoewel hij dat dus wel makkelijk had kunnen doen.
Foto’s – boven: Amersfoort Kamperbinnenpoort 6 mei 1940; Midden: Paul 1942; Het huis “Achter de Arnhemse Poortwal” tot 1943
Werner, Paul, geboren in 1930 vertelt een verhaal:
In de eerste meidagen van 1940 durfde m’n vader niet naar de zaak door al die loopgraven voor ons huis. Hij was bang en liep maar te huilen. Daarom gingen we logeren bij kennissen, klanten van m’n vader, Restaurant Hoefnagels. Daar kwamen ’s nachts de soldaten van het front, op de terugtocht. Ik herinner me het geluid van paardenhoeven. De gewonden lagen op de trappen en op het biljart, het ziekenhuis was vol, en ik zag mensen vol met bloed. Dat vond ik wel griezelig, vooral ook omdat ik over die lui heen moest stappen, als ik ’s nachts moest plassen. Dat heeft een paar dagen geduurd en toen zijn we naar het station gegaan voor de evacuatie.
Werner, Paul, geboren in 1930 vertelt een verhaal:
M’n vader heeft zo’n anderhalve maand gevangen gezeten in de dodencel van Kamp Amersfoort. En wij wisten van niets, we hadden geen idee waar hij was. Totdat hij dus weer bij ons op de stoep stond. Hij was gearresteerd omdat hij een feest had gehad op de manege in de Treek in Leusden en hij met z’n dronken hoofd na spertijd langs het Kamp naar huis fietste. Hij werd natuurlijk direct aangeschreeuwd door zo’n schildwacht, maar in plaats van af te stappen is hij doorgefietst. Daarop is hij gearresteerd en in de dodencel gestopt; ze dachten vast en zeker een vette vis gevangen te hebben. Hij is daarna een aantal keer verhoord door Kotälla. Dat was een ontzettende klootzak, die alleen maar kon schreeuwen, maar toen Kotälla een keer wat rustiger was, vroeg m’n vader hem of de Ortskommandant eigenlijk wist dat hij in de dodencel zat. ‘De Ortskommandant?’, vroeg Kotälla, ‘kent u die dan?’, waarop m’n vader antwoordde ‘Ja, die komt wel bij mij op de zaak en het zou voor jou wel eens verkeerd kunnen uitpakken als hij hoort dat ik hier zit! Bel hem maar op.’ Kotälla belde toen in bijzijn van mijn vader naar de Ortskommandant: ‘Herr Werner. Wass? Sofort frei lassen!’ Mijn vader werd vervolgens onder de douche gezet en ontluisd, hij kreeg lekker te eten en na een paar dagen bijkomen, hebben ze hem ‘s nachts thuisgebracht. Ik werd wakker omdat hij steentjes tegen m’n raam gooide en toen dacht ik echt dat ik een geestverschijning zag. Hij heeft er wel een tik van gehad, hoor, maar wat wil je ook als je wordt opgesloten in de dodencel en al het geschreeuw en dat schieten om je heen hoort.
Werner, Paul, geboren in 1930 vertelt een verhaal: