Zegt iets over Evacuatie 1940:
“Het was de eerste keer dat ik m´n vader zag huilen. Je weet niet of je elkaar nog terugziet ”Zegt iets over Het verzet:
“Nu zou je zeggen: steek dat uniform in de fik, maar dat kwam toen niet in je hoofd op ”Zegt iets over Evacuatie 1940:
“Toen we terugkwamen na de evacuatie lag er een dood paard op de Kapelweg ”Zegt iets over Onderduikers:
“Zo ben ik met een gevangene vanaf het Kamp rustig de Kapelweg in gelopen.”
BIOGRAFIE
Ik ben Nelly Sluis en ik ben in 1927 geboren in Amersfoort, in het Leusderkwartier. Ik heb twee zusjes en een broertje en ik was 13 toen de oorlog uitbrak. Dat was angstig.
Van waar wij woonden, zag je de mensen naar het kamp gaan. Ze sloften voorbij. Maar je had eigenlijk geen idee van wat ze boven het hoofd hing. Je had ook geen idee wat er met de joden gebeurde. Ik ben na de lagere school gaan werken, eerst in de huishouding en toen in het naaiatelier van de joodse familie Nabarro. Daar werkte ook een joods meisje, Ruth, en op zekere dag zei ze tegen ons ‘We moeten ons melden. We gaan misschien naar Westerbork en we zullen er moeten werken. Nou, ik heb twee gezonde handen aan m’n lijf en ik schrijf jullie. Maar dan moeten jullie me ook allemaal terugschrijven, hoor.’ Ruth is weggegaan en we hebben nooit meer wat van haar gehoord.
Ik heb daarna nog bij het atelier van May & Co. op de Zuidsingel gewerkt en toen die ook sloot, ben ik met zo’n zes andere meiden door het Arbeidsbureau voor werk naar de kazerne op de Leusderweg gestuurd. Ik wilde niet, was bang dat iedereen zou denken dat ik een ‘moffenmeid’ was, maar je kon niet weigeren. Het was najaar 1944. We hebben er misschien twee maanden gezeten, totdat de kazerne werd ontruimd en de soldaten naar Utrecht moesten. Het Arbeidsbureau heeft ons toen naar het Kamp gestuurd. Daar werden we aan het werk gezet in een aparte barak. Net als in de kazerne deden we hier naai- en herstelwerk. We konden vanuit onze barak de gevangenen zien. Het was verschrikkelijk. Kotälla liep daar ook met z’n vriendin en z’n hond. Ik denk dat we er hooguit acht weken hebben gewerkt. We meldden ons ’s ochtends met dat groepje van zeven meiden bij de slagboom en als die slagboom achter me dichtging, was ik altijd bang dat ik er niet meer uit zou komen, dat ze me vast zouden houden. En een keer was ik daar helemaal bang voor. Dat was toen ik buiten de barak een klosje garen liet vallen. Op het moment dat ik het wilde oprapen, werd er over m’n hoofd heen geschoten en moest ik bij de kampcommandant gaan vertellen wat ik daar had opgeraapt. Ik heb toen écht staan bibberen!
Foto’s – Boven: Familie Sluis vlnr Emmy, Thea, Nelly, Corrie.in 1934; Midden: 5e klas in 1937; Onder: Portret 1943
Sluis, Nelly, geboren in 1927 vertelt een verhaal:
Ons gezin mocht als eerste evacueren, omdat mijn vader bij de spoorwegen werkte. Je hoorde al overal schieten, maar op het station aangekomen, werden we weer naar huis gestuurd omdat de trein niet kwam. We hebben die nacht met de hele familie in de woonkamer op de grond gebivakkeerd. De volgende dag reed die trein wel en toen zijn we ook vertrokken. Het was de eerste keer dat ik m´n vader zag huilen. Hij moest door z´n werk bij de spoorwegen namelijk thuisblijven en hij moest m´n moeder met vier kinderen alleen laten gaan. Je weet op dat moment niet of je elkaar nog terugziet. Je had geen contact, er was geen telefoon. Maar gelukkig heeft het maar heel kort geduurd en mochten we ook weer als eersten terug naar huis.
Sluis, Nelly, geboren in 1927 vertelt een verhaal:
Op de dag dat de spoorwegstaking uitbrak, 17 september 1944, had mijn vader een vrije dag en de volgende dag is hij ook thuis gebleven. Het treinverkeer lag nog steeds plat en mijn vader sloot zich aan bij de staking. Maar toen werd hij bang dat, als de Duitsers bij ons zouden komen kijken, ze zijn uniform zouden vinden en dus zouden weten dat hij ook staakte. Nu zou je zeggen: steek dat uniform in de fik, maar dat kwam toen niet in je hoofd op. Je moest zuinig zijn op dat uniform. Daarom heb ik aan kennissen die een straat verder woonden, gevraagd of zij dat uniform voor mijn vader wilden bewaren. Dat wilden ze wel, totdat duidelijk werd dat de staking zou voortduren en zij bang werden voor de risico’s die ze liepen met dat uniform. Daarom kwam het uniform weer terug bij ons en ik weet eigenlijk niet, wat mijn vader er toen mee gedaan heeft.
Sluis, Nelly, geboren in 1927 vertelt een verhaal:
De Verhoevenstraat, waar wij woonden, is een zijstraat van de Kapelweg en toen we terugkwamen na de evacuatie lag daar een dood paard. Alle deuren van de huizen stonden open, je zag overal loslopende honden, poezen, kippen en konijnen en alles was verlaten. Wij waren als eersten terug en hebben toen zoveel mogelijk van die konijnen verzameld in onze schuur. Tegen iedereen die terugkwam, zeiden we dat ze hun konijn bij ons konden ophalen, maar we hielden er toch wel wat over. Mijn vader heeft er een paar van geslacht, dat was een koningsmaaltje voor ons, want het werd natuurlijk steeds slechter en het eten ging op rantsoen.
Sluis, Nelly, geboren in 1927 vertelt een verhaal: