Zegt iets over Kamp Amersfoort & de gevangenen:
“Ze zullen ze toch niet doodschieten daar in dat Kamp?”Zegt iets over Het verzet:
“Er klopte een ontsnapte gevangene uit het kamp bij ons aan”
BIOGRAFIE
Ik ben Ida Mensink en ik ben op 25 december 1931 geboren. Ik had twee oudere broers (een van 13 en een van 10) en een jaar na mij werd nog een zusje geboren. We woonden aan de Doornseweg, net achter hotel Oud-Leusden. De buurt waar wij woonden heette ook Oud-Leusden en voor het hotel begon de stad Amersfoort.
Het Kamp lag in een hoek van de Doornseweg en Laan 1914 en daar was ook de hoofdingang van Kamp Amersfoort. Net voor het hotel was een zij-ingang van het kamp en daar woonden wij schuin tegenover. Het was de ingang die de SS’ers gebruikten omdat daar de barakken van de SS-militairen lagen. De gevangenen gingen via de hoofdingang het kamp binnen. Ze kwamen aan op station Amersfoort en liepen dan over de Kapelweg zo rechtdoor het concentratiekamp in.
Ik heb vaak gevangenen gezien, want als ik naar mijn school op de Van Effenlaan ging, liep ik ook over de Kapelweg. En dan zag je of gevangenen naar het kamp lopen of naar het station, als ze op transport moesten naar Duitsland. Die gevangenen liepen altijd onder leiding van SS-soldaten.
De gevangenen die uit het kamp kwamen, zagen er heel slecht uit. Heel erg mager, in oude kleding en met oude lappen om hun voeten omdat ze geen schoenen meer hadden.
De omstanders mochten geen contact hebben met de gevangen. Je mocht er niet tegen praten, je mocht niets zeggen. Ik weet nog dat iemand een keer probeerde de gevangenen wat te eten te geven en die gooide toen een boterham in een zakje op de straat. Dat mocht natuurlijk ook helemaal niet en de gevangene die dat wilde oprapen, werd ter plekke doodgeschoten door een van de SS’ers. Daardoor liet je het wel uit je hoofd om te helpen. Je wilde wel, maar als je het deed, liep je het risico ook opgepakt te worden en zelf in dat kamp terecht te komen en dus deed je liever maar niets.
Die SS´ers waren Nederlandse jongens, die vrijwillig in Duitse dienst waren gegaan. Dat waren fanatiekelingen, ze waren véél fanatieker dan de meeste Duitse militairen, die de oorlog in waren gestuurd. Dat zei mijn vader altijd. Die Duitse jongens die wilden helemaal niet, die zaten liever bij moeder thuis dan dat ze oorlog voerden.
(foto’s rechtsboven: Ida (links) met zusje Femie, foto midden: huis in Oud Leusden en foto 1 na rechtsonder: Ida links. met moeder en vriendin Bep (rechts), rechtsonder: vader Gerrit Mensink
Mensink, Ida, geboren in 1931 vertelt een verhaal:
Mijn zusje en ik sliepen op het laatst bij onze ouders op de kamer, want als er iets zou gebeuren, dan konden we met z’n allen tegelijk vluchten. Er was in het laatste oorlogsjaar geen gas meer en ook geen elektriciteit en daardoor gingen we meestal al vroeg naar bed. Ik herinner me zo nog een keer dat ik schoten hoorde uit ‘t Kamp. Mijn ouders sliepen ook nog niet en ik hoorde m’n moeder tegen m’n vader zeggen: ‘Jan, Jan hoor eens, ze schieten, ze zullen ze toch niet doodschieten daar in dat Kamp?’ Mijn vader antwoordde toen: ‘nee, het zijn karabijnen, nee dat doen ze niet, dat doen ze niet.’
Maar de volgende ochtend hoorden we dat ze toch wel mensen geëxecuteerd hadden in ‘t Kamp. Dat deden de Duitsers vaak ’s nachts en ja, dat is wel vreselijk hoor.
Mensink, Ida, geboren in 1931 vertelt een verhaal: