BIOGRAFIE
Ik ben Margret Kutza en mijn tweelingzuster Mathilde en ik zijn in 1933 geboren in Ohrbeck, een buurtschap van Hasbergen ten zuiden van Osnabrück. Het was op loopafstand van het voormalige Gestapo-strafkamp Augustaschacht en destijds stonden hier niet meer dan vier huizen, een kerk en een franciscaner klooster.
We waren met 9 kinderen thuis. Ik had twee oudere broers, die allebei gesneuveld zijn: onze Heinrich raakte begin 1945 vermist en vier weken later sneuvelde onze Franz Josef in Italië. Mijn moeder had al zo’n verdriet toen de jongens werden opgeroepen voor dienst. Ze was heel gelovig, ze liep altijd met haar rozenkrans en ze bad elke dag voor de jongens en ons. Thuis spraken we nauwelijks over politiek of over de oorlog, mijn ouders wilden niets van Hitler weten. Na de oorlog ontdekten we dat onze vader op een rode lijst stond. Hij had opgepakt moeten worden, omdat hij anti-Hitler was, maar dat was al tegen het einde van de oorlog. Moeder luisterde wel altijd naar de Engelse radio. Dat mocht helemaal niet, maar ze deed het omdat ze wilde weten wat er gaande was. Ik herinner me vooral dat we dag en nacht bang waren en dat er thuis altijd een bedrukte, treurige stemming hing omdat mijn broers er niet waren en we vaak ook niets van ze hoorden. Het bericht dat ze gesneuveld waren, was het ergste wat m’n ouders kon overkomen. Onze moeder is in datzelfde jaar nog overleden. Ze was 51. Het was verschrikkelijk voor ons en onze vader. Hij had twee wereldoorlogen meegemaakt. In de 1e Wereldoorlog had hij twee broers verloren en nu, in de 2e Wereldoorlog, twee zonen. Na de oorlog heeft hij alle documenten en andere zaken weggegooid, hij wilde er niets meer mee te maken hebben.
Ik heb de gevangenen van Augustaschacht gezien, ze liepen hier altijd in kolonne voorbij. Ze lachten nooit, hun gezicht was uitdrukkingsloos. In de winter liepen ze zonder sokken op oude, afgedragen klossen en in grijze pakken met in grote letters AZ op hun rug. Toen ik een keer terugkwam van boodschappen, heb ik iemand een boterham gegeven. De man kreeg direct een klap van een commandant en hij moest de boterham aan mij teruggeven. Ik werd uitgescholden door de commandant en kreeg te horen dat ik ook een klap kreeg als ik het nog een keer zou doen. Ik heb daarna heel hard gehuild, ik begreep er helemaal niets van.
Foto’s Midden, Margaret 2de van links tussen broertje Franz Josef (links) en moeder in. Onder met broertje Hans
Kutza, Margret, geboren in 1933 vertelt een verhaal:
Er stonden drie voorraadtanks (licht)gas in de directe omgeving en als die getroffen zouden worden, dan zou niemand van ons dat overleven. Daarom werd bij ons in de kelder een dikke, massieve deur aangebracht, waardoor we ons wat zekerder voelden. Ik was toen denk ik 10 jaar oud en dan sliepen we ’s nachts verder in de kelder. We hoorden voortdurend het luchtafweergeschut, er stond een FLAKstelling bij ons in het dal en eentje iets verderop, en ik zat altijd met m’n handen voor m’n oren. Toen m’n broers een keer thuis waren met verlof, vroegen ze ons wat we eigenlijk in ‘dat hol’ deden; daarmee bedoelden ze onze kelder. ‘Want’, zeiden ze, ‘als het huis een voltreffer krijgt, overleven jullie dat daar ook niet. Blijf maar gewoon in bed liggen!’ We begrepen er niets van, we voelden ons daar toch echt wel een beetje veiliger.
Kutza, Margret, geboren in 1933 vertelt een verhaal: