BIOGRAFIE
Ik ben Anton de Jong en ik ben in 1933 geboren in Haarlem. Ik had twee broers, Jan en Harry, en een zus Loes. We zijn Joods, maar dat begreep ik toen nog helemaal niet. Ik was net 7 toen de oorlog begon.
Toen we moesten onderduiken, zijn m’n broer Jan en ik naar een onderduikadres in Den Haag gebracht. Naar het Theresiahuis, bij de nonnen, waar Jan en ik uit elkaar gehouden werden, omdat ze vonden dat we beter niet bij elkaar konden zitten. Ik wist toen niet waar Harry en Loes gebleven waren; na de oorlog hoorde ik dat Harry naar Voorhout gebracht was en Loes naar Hoensbroek. Ik wist ook niet waar m’n ouders waren. M’n vader zag ik na de oorlog weer terug en het enige wat ik van hem te weten ben gekomen, is dat hij op een gegeven moment opgepakt is en als stoker op de trein moest werken.
M’n moeder zag ik terug nadat ik was opgepakt bij een inval in het Theresiahuis. M’n broertje Jan was nog net ontkomen met een paar nonnen en ik werd met een groep in een vrachtauto overgebracht naar een ander gebouw in Den Haag. Daar werd ik direct naar een kamertje gebracht, waar mijn moeder ook zat. Zij vertelde me toen dat we verraden waren door een goede bekende, maar ze heeft nooit verteld wie dat dan was. M’n moeder is een aantal keer ondervraagd en na een aantal dagen zijn we afgevoerd naar de gevangenis van Scheveningen. Daar kwamen we in contact met andere vrouwen en kinderen, Joden en zigeuners. Ik weet echt niet hoe lang we er gezeten hebben, voordat we allemaal op transport gingen in vier of vijf vrachtwagens. Onze vrachtwagen reed rechtstreeks naar Kamp Amersfoort, de andere vrachtwagens zijn daar nooit aangekomen. Ik heb geen idee waar ze dan wel naartoe zijn gereden. Onze groep bestond uit zo’n 16, 17 vrouwen en kinderen en we werden in een barak ondergebracht in het Duitse deel van het kamp. Aan de andere kant zaten de gevangenen en het was zo ingedeeld dat we elkaar niet zagen.
Ik ben uiteindelijk samen met m’n moeder en een zigeunervouw ontsnapt en na omzwervingen heb ik in het jongensweeshuis in Amsterdam m’n broertje Jan weer teruggevonden. Mijn moeder is ergens anders ondergebracht en haar heb ik na de oorlog weer gezien.
Jong, Tommie de, geboren in 1933 vertelt een verhaal:
De vrouwen van onze groep werden gewoon als werksters gebruikt en de kinderen moesten ook meehelpen, want we werden beschouwd als een stelletje luie Joden. Dat werd ons steeds naar het hoofd geslingerd. We moesten voor de moffen werken, hun barakken schoonhouden en dat soort dingen.
Jong, Tommie de, geboren in 1933 vertelt een verhaal: