Zegt iets over Kamp Amersfoort & de gevangenen:
“Mijn vader heeft in Kamp Amersfoort gewerkt. Hij kon niet anders toen hij in Duitse dienst zat”Zegt iets over Goede Duitsers:
“Mijn moeder moest dat uniform vol bloed uitwassen. Die dingen vergeet je nooit meer”Zegt iets over Onderduikers:
“Daar zat een Duitser met een machinegeweer richting Spakenburg gericht.”
BIOGRAFIE
Mijn naam is Paul Hoppe en ik ben in 1936 in Leeuwarden geboren. Mijn vader was een Duitser en mijn moeder was een Friezin. Ik heb een zus, zij is geboren in 1928. We zijn naar Amersfoort verhuisd, omdat een bosrijke omgeving beter was voor de gezondheid van mijn moeder. Daar woonden we toen de oorlog uitbrak en mijn vader voor Duitse dienst werd opgeroepen. Mijn vader was een Rijksduitser, die al sinds 1922 in Nederland woonde maar nog altijd de Duitse nationaliteit had (hij heeft in 1951 de Nederlandse nationaliteit gekregen). Ik geloof dat ik toen in 1940 pas ontdekte dat hij Duitser was. Als kind pas je je gewoon aan, ik kan me ook niet herinneren dat ik op school problemen heb gehad omdat mijn vader bij de Waffen-SS zat en in een SS-uniform liep.
Mijn vader is in september 1944 gedeserteerd met hulp van een Amersfoortse rechercheur. Ons hele gezin moest toen onderduiken. We zaten eerst bij een familie op de Vermeerstraat in Amersfoort, daarna zijn we naar Spakenburg ‘verhuisd’ en de laatste periode hebben we op Eemdijk gewoond. Mijn vader zat ergens samen met mijn zus en ik zat met mijn moeder bij een boerenfamilie. We woonden om veiligheidsredenen niet als gezin bij elkaar; als m’n vader eventueel gepakt zou worden, dan zou alleen m’n zus risico lopen. Mijn moeder en ik niet.
We hadden wel allemaal dezelfde onderduiknaam. We heetten Vos vanaf het moment dat mijn vader uit dienst vluchtte. Ik was Paul Vos, Paul Hoppe bestond niet meer. Ik leerde heel snel met m’n nieuwe naam leven, omdat ik wist wat het risico was als ik me versprak. Als ze m’n vader zouden vinden, dan zou hij direct de kogel krijgen. De mensen waar wij ondergedoken zaten, wisten niet dat mijn vader een gedeserteerde Rijksduitser was. Ons verhaal was dat wij uit Arnhem kwamen. Ons huis was zogenaamd met het septemberoffensief van 1944 door de geallieerden platgebombardeerd en we waren het gebied ontvlucht.
We zijn tot en met de bevrijding op Eemdijk blijven wonen. Ik kan me dat nog goed herinneren: in de ene helft van Eemdijk zaten de Canadezen al, in de andere helft zaten nog Duitsers. Dat leverde over een afstand van 4 kilometer over en weer vuurgevechten op. Zo ging dat toen, dat kun je niet vergelijken met het tegenwoordige oorlog voeren.
Foto’s Arrestatiebevel Rijksduitsers aan het einde van de oorlog, SS uniform en het kerkje van Eemdijk
Hoppe, Paul, geboren in 1936 vertelt een verhaal:
Mijn vader heeft in Kamp Amersfoort gewerkt. Hij kon niet anders toen hij in Duitse dienst zat. Ik weet niet wat hij daar deed in die periode, dat gaat als kind langs je heen. Hij kwam gewoon in uniform thuis en hij nam een enkele keer wel eens wat lekkers te eten mee. Het was toen voor mij totaal onbekend wat er in het Kamp gebeurde en ik denk dat mijn moeder het ook niet wist. Volgens mij heeft hij zich vaak onttrokken aan wat hij daar moest doen. Later hebben we begrepen dat Nederlandse gevangenen dankzij hem hulp hebben gekregen en dat zelfs meerdere gevangenen hebben kunnen ontvluchten. Hij zat ook bij het verzet, maar wie en hoeveel mensen hij geholpen heeft, weet ik niet. Ik heb nooit zoveel contact met hem gehad, het interesseerde me ook weinig wat hij in de oorlog deed.
Hoppe, Paul, geboren in 1936 vertelt een verhaal:
Toen we op Eemdijk zaten, werden er op een gegeven moment Duitsers ingekwartierd. Dat was dus even linke boel. Ik kan me nog goed herinneren dat ze ’s middags om een uur of vier op onze boerderij kwamen en het eerste wat ze deden was een varken van die boer slachten. Het was een groep van zo’n 25 Duitsers en ze hadden een kok en een hele keuken bij zich. ’s Avonds hebben we met z’n allen heerlijk gegeten. Die soep was zó lekker! Ik had er geen probleem mee om met die soldaten aan tafel te zitten. Ook daar waren Duitsers bij die in dienst moesten, maar er voor mijn gevoel helemaal niet achter stonden. Het waren best aardige mensen. En er was er eentje bij, Robert, die verliefd werd op Eef, de dochter van de boer. Het was een heel sympathieke man en uitgerekend hij werd na een maand of zo doodgeschoten. M’n moeder en ik hoorden dat van de boer en mijn moeder moest toen dat uniform, dat vol bloed zat, uitwassen. Die dingen vergeet je nooit meer, dat zie ik nog zo voor me.
Hoppe, Paul, geboren in 1936 vertelt een verhaal: