Gent, Leni van, geboren in 1932 vertelt een Kind zijn in de oorlog verhaal:
![]() |
Gent, Leni van, geboren in 1932 vertelt een Hongersnood en hongertochten verhaal:
De hongerwinter was heftig, voor elk grammetje dat je kon kopen ging je uren in de rij staan. Brood was allemaal op de bon, er was heel weinig. Soms bakte m’n moeder een brood van de tarwe die m’n zus had meegenomen van een hongertocht. Dat deeg stond eerst eindeloos te rijzen op de kachel en daarna werd het gebakken. Het was niet te eten, maar ja, je at het wel, omdat je nu eenmaal moest eten. We aten ook eindeloos suikerbieten; die stonden de hele nacht op een elektrisch plaatje en dan had je stroop. De suikerbiet zelf was heel scherp op je tong en in je keel. We hadden ook soep van de gaarkeuken. Altijd groene soep, ik zie altijd van die groene soep voor me als ik eraan terugdenk. Maar dat at je dan toch ook.
Gent, Leni van, geboren in 1932 vertelt een Hongersnood en hongertochten verhaal:
We hadden een hond en ik weet nog dat hij altijd snuffelde aan de pannetjes van de gaarkeuken. We hadden geen ijskast, dus die pannetjes stonden buiten en daar at hij ook wel eens van. Misschien haalden we zelfs wel soep van de gaarkeuken voor de hond en aten wij ons eigen eten. Zoiets, want hij moest natuurlijk wel eten en ja, je had er alles voor over. Ik ben altijd gek geweest met beesten. Maar …. we hadden ook een konijn. M’n zus had hem gekregen en ik zorgde ervoor en toen ben ik toch met het konijn naar de slager gegaan. Ik zou dat nu niet meer kunnen, maar de honger was zo erg, dat je zoiets dan toch doet om maar wat te eten te hebben.
Gent, Leni van, geboren in 1932 vertelt een Het verzet verhaal:
Goudswaard, Eddy, geboren in 1927 vertelt een Evacuatie 1940 verhaal:
![]() |
Goudswaard, Eddy, geboren in 1927 vertelt een Collaboratie & het gezag verhaal:
In het huis tegenover ons kwam op een gegeven moment NSB-burgemeester Harlof wonen met z’n vrouw en dochter. Van die vrouw merkten we niks, die dochter kwam af en toe collecteren voor de Winterhulp. De naam Winterhulp was heel mooi alsof het voor de arme mensen in Nederland was, maar het geld ging allemaal naar Duitsland. Dat wist iedereen. Wij gaven soms niets en soms een stuiver om er maar vanaf te zijn. Onze moeder heeft zich wel eens afgevraagd of de familie Harlof echt niet geweten heeft van ons en dat wij zo’n beetje de leeftijd hadden om naar Duitsland te moeten. Maar we hebben nooit last gehad van die burgemeester, echt nooit.
Goudswaard, Eddy, geboren in 1927 vertelt een Kind zijn in de oorlog verhaal:
Goudswaard, Rudy, geboren in 1927 vertelt een Verhalen van onze kinderen verhaal:
Toen het Baarns Lyceum bezet werd door de Duitsers, kregen we in een andere school les. De ene week ’s ochtends, de andere week ’s middags. Een normale schooltijd was het dus niet. Ook de leuke schooldingen hadden we niet. Onze zus Hetty had vroeger op dezelfde middelbare school gezeten en ze had ons verteld over leuke schoolfeesten en zo. Nou, dat was er natuurlijk in onze tijd niet bij. Dat was gewoon saai en wel degelijk het gevolg van de oorlog en de bezetting.
Goudswaard, Rudy, geboren in 1927 vertelt een Kamp Amersfoort & de gevangenen verhaal:
We hebben gelukkig niet vaak gezien dat mensen werden opgepakt. We hebben wel een enkele keer een trein gezien met dichte ramen, waarvan we haast wel zeker wisten dat daar mensen in zaten die naar Duitsland werden afgevoerd. Dat maakte wel indruk op je. We wisten dat er mensen werden weggevoerd. Dat hoorde je van deze of gene. Net zoals dat we hoorden over Kamp Amersfoort. Je was er niet bij als de mensen werden opgepakt, maar je wist wel dat het gebeurde, want die berichten gingen rond van mens tot mens. Er was een oudere dame, een kennis van onze ouders, die wel eens bij ons aan kwam en dan vertelde ze over de Leusderweg. Dat was de aanvoerroute van Kamp Amersfoort en zij ging daar gewoon kijken. Ze deelde er wel brood uit, maar dat kon niet helemaal ongehinderd, want sommige Duitsers pikten dat wel en anderen weer niet en soms kreeg ze dan ook wel wat te horen.
Goudswaard, Rudy, geboren in 1927 vertelt een Jodenvervolging & misdaden verhaal:
Haar, Jan van der, geboren in 1938 vertelt een Kind zijn in de oorlog verhaal:
Echt bang ben ik geweest bij het bombardement van de geallieerden op het station in Amersfoort met kerst 1944. Door een voltreffer ging een Duitse munitiewagon in z’n geheel de lucht in. Ik zie nog de grote rode gloed die daar vandaan kwam en ik hoor nog de enorme herrie. Het regende hulzen in de tuin. Alle ruiten van ons huis lagen eruit, er zat een gat in het dak en de twee net geplante fruitbomen in de tuin waren met de grond gelijk gemaakt. Het kwam door de Duitse fragmentatiebommen die allemaal ontploften en in het rond vlogen. De restanten, de splinters, zitten nog altijd in de balken en de houten vloeren van het huis. Ik was toen 6 en het heeft diepe indruk op me gemaakt.
Haar, Jan van der, geboren in 1938 vertelt een Mooie uitspraken van onze kinderen verhaal:
Hamburger, Hans, geboren in 1930 vertelt een Jodenvervolging & misdaden verhaal:
We zijn er allemaal doorgekomen, ons hele gezin, en vormen als zodanig een uitzondering. Want je komt bijna nooit mensen tegen die uit hun gezin niemand verloren hebben in de oorlog. Van de Joodse mensen niet. Die zijn er niet veel.
Hamburger, Hans, geboren in 1930 vertelt een Jodenvervolging & misdaden verhaal:
Hartmann, Rita, geboren in 1931 vertelt een Duitse verhalen verhaal:
Het was in de kennissenkring van mijn ouders bekend hoe zij over alles dachten. Ze gingen in principe ook alleen met gelijkgestemden om. Ik kan me ook nog een voorval herinneren met de toenmalige lokale partijleider. Die kwam in z’n bruine uniform aan huis, bracht de Hitlergroet en zei Heil Hitler. Mijn moeder antwoordde demonstratief met goedendag … ze heeft nooit Heil Hitler gezegd.
En nog zoiets: voor vrouwen meer meerdere kinderen bestond destijds het ‘Moederkruis’. Dat was het Erekruis voor Duitse Moeders en mijn moeder, die meer dan acht kinderen had, werd daarvoor onderscheiden met het gouden Moederkruis. Dat kon ze niet weigeren, maar ze heeft het nooit gedragen. Ze heeft het onderin haar nachtkastje gelegd, op de plek waar vroeger de po stond. Zo maakte zij duidelijk hoe zij over dat moederkruis dacht. Dus het was met kleine gebaren waarmee ze overduidelijk afstand namen van de nazi-ideologie.
Hartmann, Rita, geboren in 1931 vertelt een Duitse verhalen verhaal:
Waar ik het meest van ondersteboven ben geweest, is dat Augustaschacht een afdeling heeft gehad voor strafgevangenen. Ze liepen met gestreepte pakken aan, er stond met grote vette letters AZ op hun rug en ze werden in groepen hier over de weg, langs ons huis, geleid. Ze kwamen daar achter van Augustaschacht en moesten naar Osnabrück om puin te ruimen.
Het deed me zo’n pijn om die mensen te zien. Ze waren uitgemergeld, ze waren deels geketend en ze liepen met blote voeten op klompen. En ik kan me nog een voorval herinneren: tegenover ons huis was een akker, waar na de oogst een koolraap was blijven liggen. Een van die dwangarbeiders sprong uit de rij om die koolraap te pakken. Dat mocht niet en toen heeft een van de bewakers hem met zijn geweerkolf geslagen.
Wij wilden hen een keer een stuk brood geven en dat werd toen uit onze hand geslagen. Later stond er een keer een vrouw toen die groep weer langs kwam en toen vroeg ik haar wat dat voor mensen waren, waarom ze hier waren en wat er met hen gebeurde. Ik was denk ik 10 jaar oud. ‘Ach’, antwoordde ze, ‘dat zijn allemaal asociale elementen.’ Ik ben dat woord nooit vergeten.
Hartmann, Rita, geboren in 1931 vertelt een Duitse verhalen verhaal:
Hoften, Hannie van, geboren in 1930 vertelt een Hongersnood en hongertochten verhaal:
Ik mocht één keer in de week een liter melk halen bij een boer richting Soest. Dan had ik een bepaald pannetje of een pot en ging ik op de fiets daarheen. Dan ging je in Amersfoort zo langs wat nu de dierentuin is en aan de overkant van die dierentuin had je een paar villa’s. Die staan er nog. Daar zaten Duitsers in en die hadden een wachtpost aan de stoeprand, aan de fietspadrand. Ik weet nog dat ik altijd zat te rillen om daar langs te komen. Ik vond het een rot opdracht dat ik dat elke week moest doen. Mijn broertje was te klein en mijn moeder had wel wat anders te doen. Dus dat was altijd een vervelende klus: 1 liter melk halen elke week in Soest. Afijn, dan hadden we weer wat.
Hoften, Hannie van, geboren in 1930 vertelt een Duitsers & Duitsland nu verhaal:
Hoppe, Paul, geboren in 1936 vertelt een Kamp Amersfoort & de gevangenen verhaal:
Mijn vader heeft in Kamp Amersfoort gewerkt. Hij kon niet anders toen hij in Duitse dienst zat. Ik weet niet wat hij daar deed in die periode, dat gaat als kind langs je heen. Hij kwam gewoon in uniform thuis en hij nam een enkele keer wel eens wat lekkers te eten mee. Het was toen voor mij totaal onbekend wat er in het Kamp gebeurde en ik denk dat mijn moeder het ook niet wist. Volgens mij heeft hij zich vaak onttrokken aan wat hij daar moest doen. Later hebben we begrepen dat Nederlandse gevangenen dankzij hem hulp hebben gekregen en dat zelfs meerdere gevangenen hebben kunnen ontvluchten. Hij zat ook bij het verzet, maar wie en hoeveel mensen hij geholpen heeft, weet ik niet. Ik heb nooit zoveel contact met hem gehad, het interesseerde me ook weinig wat hij in de oorlog deed.
Hoppe, Paul, geboren in 1936 vertelt een Goede Duitsers verhaal:
Toen we op Eemdijk zaten, werden er op een gegeven moment Duitsers ingekwartierd. Dat was dus even linke boel. Ik kan me nog goed herinneren dat ze ’s middags om een uur of vier op onze boerderij kwamen en het eerste wat ze deden was een varken van die boer slachten. Het was een groep van zo’n 25 Duitsers en ze hadden een kok en een hele keuken bij zich. ’s Avonds hebben we met z’n allen heerlijk gegeten. Die soep was zó lekker! Ik had er geen probleem mee om met die soldaten aan tafel te zitten. Ook daar waren Duitsers bij die in dienst moesten, maar er voor mijn gevoel helemaal niet achter stonden. Het waren best aardige mensen. En er was er eentje bij, Robert, die verliefd werd op Eef, de dochter van de boer. Het was een heel sympathieke man en uitgerekend hij werd na een maand of zo doodgeschoten. M’n moeder en ik hoorden dat van de boer en mijn moeder moest toen dat uniform, dat vol bloed zat, uitwassen. Die dingen vergeet je nooit meer, dat zie ik nog zo voor me.
Hoppe, Paul, geboren in 1936 vertelt een Onderduikers verhaal:
Jansen, Willie (alias), geboren in 1934 vertelt een Kind zijn in de oorlog verhaal:
Ik kan eigenlijk niet naar oorlogsfilms kijken. Dat geeft me zo’n naar gevoel. Bijvoorbeeld zo’n film als Soldaat van Oranje. Al die mensen die zo moedig zijn om verzetswerk te doen. En dan denk ik wel eens … ja, m’n vader heeft de andere kant gekozen. Dat vind ik nog altijd moeilijk.
Jansen, Willie (alias), geboren in 1934 vertelt een NSB' ers verhaal:
![]() |
Jansen, Willie (alias), geboren in 1934 vertelt een NSB' ers verhaal:
Jong, Tommie de, geboren in 1933 vertelt een Jodenvervolging & misdaden verhaal:
De vrouwen van onze groep werden gewoon als werksters gebruikt en de kinderen moesten ook meehelpen, want we werden beschouwd als een stelletje luie Joden. Dat werd ons steeds naar het hoofd geslingerd. We moesten voor de moffen werken, hun barakken schoonhouden en dat soort dingen.
Jong, Tommie de, geboren in 1933 vertelt een Duitsers & Duitsland nu verhaal:
Kamp, Eddy, geboren in 1935 vertelt een Jodenvervolging & misdaden verhaal:
Dat er Joodse mensen zoals wij verdwenen, dat wist ik niet, ik weet niet of mijn ouders het wisten, maar ik wist het niet in ieder geval, dat heb ik niet meegekregen, misschien hebben ze dat wel voor mij verzwegen hoor, dat kan makkelijk.
Kamp, Eddy, geboren in 1935 vertelt een Herdenken en vergeten verhaal:
Kitselaar, Ria, geboren in 1934 vertelt een Kind zijn in de oorlog verhaal:
Toen wij na de evacuatie terugkwamen in Amersfoort, kregen we een meisje van mijn leeftijd in huis. Ze kwam uit Rotterdam, want die stad was plat gebombardeerd en veel kinderen zijn toen ergens ondergebracht. Rieki heeft een poosje bij ons gewoond, is ook gewoon met ons naar school gegaan en toen is ze weer naar huis gegaan. Zo zijn er wel meer kinderen bij ons in huis geweest. Aan het eind van de oorlog hadden we een jongen uit Zeeland in huis, want de mensen waren bang dat ze op Walcheren de dijken zouden doorsteken. Hij is een tijdje bij ons geweest en is weer teruggegaan toen het gevaar geweken was. Dat was heel normaal toen.
Kitselaar, Ria, geboren in 1934 vertelt een Hongersnood en hongertochten verhaal:
Kooistra, Jack, geboren in 1930 vertelt een Collaboratie & het gezag verhaal:
Ik zou mijn buurman waarschuwen dat er een razzia was en toen stond er achter bij ons in de tuin een SS’er, ik zie hem nog staan, handen hoog, en ik moest vertellen waar mijn vader was en ja automatisch riep je Heil Hitler. Eh, ik denk dat het meer angst is geweest dan overtuiging, en toen zei ik tegen hem dat ik ook SS’er wilde worden en toen zei hij tegen mij, dat ik dat maar beter niet kon doen, want eh, er sneuvelden er nogal wat, maar hij bleef dat revolver, ik zei een pistool, maar het was een revolver, het had een cilinder, op mijn borst houden. Maar wij konden aardig goed Duits spreken, want wij hadden iedere dag verplicht Duits op school. En eindelijk liet hij het zakken, vooral toen ik zei dat ik bij de Hitlerjugend wilde, en dat ik graag in dienst wilde. En wie alt sind Sie denn Nou, toen heb ik gezegd, dat ik vijftien jaar was, en toen oh daar was ik veel te jong voor enne ik moest mijn verstand maar gebruiken, maar hij liet dat ding wel zakken.
Kooistra, Jack, geboren in 1930 vertelt een Kamp Amersfoort & de gevangenen verhaal:
Toen ik bij de politie zat, heb ik dienst gedaan in de Koepelgevangenis van Breda. Ze hadden daar extra bewaking nodig omdat met kerst 1952 een aantal Duitse oorlogsmisdadigers was ontsnapt. Een van die ontsnapten was Willem van der Neut, bewaker van Kamp Amersfoort.
In die periode in de Koepelgevangenis heb ik een groot aantal oorlogsmisdadigers meegemaakt. Daaronder was ook Kotälla, de man die berucht was in Kamp Amersfoort. Het was een klein vies miezerig mannetje, waar ik totaal geen ontzag voor had. Er liep ook de bruut Oberle, een vrij forse man, een slordige vieze kerel, waar je ook geen respect voor had. Maar aan de andere kant waren we doodsbenauwd voor deze mensen, want ze hadden allemaal levenslang gekregen en zodra ze de kans zouden krijgen om te ontsnappen, zouden wij het slachtoffer worden.
We waren gespitst op Kotälla. We hielden die kleine viezerik extra in het vizier omdat hij bekend stond om zijn wreedheid en hij niets en niemand zou ontzien om vrij te komen. Ik heb heel vaak gehoord dat het een psychopaat was en onberekenbaar. Ik herinner me van hem dat hij een vrij grote mond had. Hij was een beetje overheersend dominant en hij liep altijd met die Oberle. Als ik ze tijdens het luchten zag, had ik vaak de neiging om ze allemaal neer te knallen. Ik deed het niet, omdat ik me dan tot hun niveau verlaagd zou hebben en dat wilde ik niet. Al mijn collega’s voelden net zo’n grote minachting voor dit tweetal, omdat ze wisten wat ze in Kamp Amersfoort hadden uitgespookt.
Kooistra, Jack, geboren in 1930 vertelt een Het verzet verhaal:
Vrijwel mijn hele familie zat in het verzet. Ze hebben ook allemaal in een kamp gezeten. Mijn vader is twee keer ontvlucht, een oom van mij zat een aantal jaar in de gevangenis in Duitsland en een andere oom heeft zeven of acht maanden vastgezeten in Kamp Amersfoort. Ik was een erg nieuwsgierig joch en ik kroop altijd onder tafel als ik destijds bepaalde figuren zag binnen komen. Dan hoorde ik precies wat er besproken werd: over vleesvervoer naar onderduikers, bezorgen van kranten enzovoort. Ze saboteerden over het algemeen Duitse doelstellingen. Die oom, die in Duitsland gevangen heeft gezeten, heb ik als een wrak zien terugkomen. De oom die in Kamp Amersfoort heeft gezeten, is met een vriend opgepakt tijdens een razzia. Toen hij terugkeerde uit het Kamp en littekens van verwondingen liet zien, wisten we dat het een gruwelijk oord was, maar je had eigenlijk geen idee wat een concentratiekamp was. Hij vertelde dat ze iedere dag onder bewaking stonden, over slechte huisvesting en slechte voeding. Daardoor had je een beeld, maar het was onmogelijk te weten wat zich er echt afspeelde.
Zelf ben ik me niet bewust van verzetsdaden. Ik herinner me wel dat ik ’s zondags wat pakjes moest wegbrengen, waar achteraf Vrij Nederland in bleek te zitten of Trouw en Je Maintendrai. Dat waren illegale bladen, maar ja, ik kreeg meestal zo tegen half acht, net voor spertijd acht uur ’s avonds, opdracht om iets naar de gemeenteontvanger brengen. Die zat ook dik in het verzet en op dat moment breng je gewoon een pakje weg. Je gehoorzaamde je ouders blindelings. Zo heb ik ook vlees weggebracht naar onderduikadressen. Ik ben ook wel aangehouden, maar in die tijd ging ik nog naar school. Ik liep dan met een leren tas vol met boeken en daar zat een pak tussen. Als ze me aanhielden, keken ze in die tas met boeken en dat pak was zo mooi omwikkeld, dat ik er altijd tussendoor gefietst ben.
Kooistra, Jack, geboren in 1930 vertelt een Verhalen van onze kinderen verhaal:
Körner, Inge, geboren in 1931 vertelt een Kind zijn in de oorlog verhaal:
Mijn vader moest als Rijksduitser uiteindelijk ook in dienst. In die tijd waren er in Amersfoort diverse kazernes en dus ook een heleboel Duitse soldaten. Helaas moest mijn vader toen ook in uniform lopen. Ik heb hem dat nooit aangerekend. Hij was voor mij mijn vader, géén Duitser in uniform.
Körner, Inge, geboren in 1931 vertelt een Herdenken en vergeten verhaal:
Kutza, Margret, geboren in 1933 vertelt een Duitse verhalen verhaal:
Er stonden drie voorraadtanks (licht)gas in de directe omgeving en als die getroffen zouden worden, dan zou niemand van ons dat overleven. Daarom werd bij ons in de kelder een dikke, massieve deur aangebracht, waardoor we ons wat zekerder voelden. Ik was toen denk ik 10 jaar oud en dan sliepen we ’s nachts verder in de kelder. We hoorden voortdurend het luchtafweergeschut, er stond een FLAKstelling bij ons in het dal en eentje iets verderop, en ik zat altijd met m’n handen voor m’n oren. Toen m’n broers een keer thuis waren met verlof, vroegen ze ons wat we eigenlijk in ‘dat hol’ deden; daarmee bedoelden ze onze kelder. ‘Want’, zeiden ze, ‘als het huis een voltreffer krijgt, overleven jullie dat daar ook niet. Blijf maar gewoon in bed liggen!’ We begrepen er niets van, we voelden ons daar toch echt wel een beetje veiliger.
Kutza, Margret, geboren in 1933 vertelt een Kind zijn in de oorlog verhaal:
Leck, Gijs van der, geboren in 1925 vertelt een NSB' ers verhaal:
De NSB was destijds een politieke keuze van mijn ouders en eigenlijk een antwoord, eigenlijk een oplossing voor de enorme werkeloosheid en de armoede. Een soort sociale bewogenheid zat er achter hun keuzes. Ze hadden dus tenslotte in 1938 hadden ze acht zetels in de tweede kamer. Dus het was niet helemaal niks. Maar ja, daar bleef het toen niet bij en ja, toen stond de NSB ook voor een keuze. En die werden onder druk gezet ook door de generaal of hoe heet hij Seyffaert hé, en ja Mussert voorop die zei, ik weet nog wel… . Maar ja, het is toch niet onbelangrijk waar je ouders je in voorgaan.
Leck, Gijs van der, geboren in 1925 vertelt een Verhalen van onze kinderen verhaal:
Lely, Anneke van der, geboren in 1929 vertelt een Evacuatie 1940 verhaal:
Wij zijn meteen teruggegaan naar Amersfoort en het merkwaardige was toen, dat je in een totaal lege stad kwam. Dat is heel gek, er was echt niemand. Daar liepen honden en poezen rond, van allerlei gedierte wij kwamen ook niet in de stad, ik weet wel wij hadden een kruideniertje vlak bij ons, en wij hadden natuurlijk geen eten, en toen heeft moeder daar ingebroken, met een ander, ik geloof met de achterbuurvrouw die gebleven was, omdat haar moeder was overleden. En die heeft ze met de dokter in de tuin begraven. Maar met die mevrouw, die achterbuurvrouw is ze toen naar die kruidenier gegaan en ingebroken, en toen hebben ze daar kaas en ik weet niet wat gehaald, en moeder gauw een briefje gelegd, wat ze mee had genomen.
Lely, Anneke van der, geboren in 1929 vertelt een Hongersnood en hongertochten verhaal:
Ik ben een keer met een ouder buurmeisje naar Bilthoven gefietst om aardappelen te halen. Als er onderweg een luchtaanval kwam dan moest je fiets aan de kant en hup zo’n deckungsloch in. Iedereen had mans-diepe gaten graven in de tuin zodat er iemand in kon staan. Die deckungslochen waren langs de weg en daar doken we dan in want zo’n luchtaanval was toch best eng.
Lely, Anneke van der, geboren in 1929 vertelt een Het verzet verhaal:
Mijn moeder had allerlei contacten, waardoor mijn broer een vals persoonsbewijs kreeg. Hij werd zestien in die laatste oorlogs-winter en vanaf die leeftijd moesten mannen in Duitsland gaan werken. Om er vooral jong uit te blijven zien, liepen de jongens in korte broeken. Nu loopt niet één kind meer in een korte broek maar toen wel, ook in de winter. Een buurjongen was nog ouder, die liep ook in een korte broek.
Letterie, Frank, geboren in 1931 vertelt een Hongersnood en hongertochten verhaal:
We gingen naar Drenthe, maar toen ik in Drenthe was, heb ik echt zelfstandig en alleen heb ik mijn eten bij elkaar gescharreld als klein jongentje. En mijn eigen fietstassen had ik gemaakt, van eh, van een oud vloerkleed, want ik had nog ja, zo’n driekwart fiets, die had helemaal op zolder gestaan en daar waren nog luchtbanden en zo, ik had dus toch een behoorlijk fietsje waarmee ik naar eh Drenthe kon. En daar heb ik toen eten gehaald. Twee keer. En ik vond het ook hartstikke leuk hoor. Ik heb dat helemaal niet ervaren als eh, nou ja, iets dramatisch, hoewel ik ben onderweg beschoten, ik heb in bij Putten, bij Putten heb ik in de greppel gelegen en ik ben bij Zwolle beschoten maar ach je ging liggen, en dan stond je weer op en dan ging je weer verder
Letterie, Frank, geboren in 1931 vertelt een Hongersnood en hongertochten verhaal:
Ja, het is natuurlijk zo dat je weet dat er gevaar is maar als kind ben je jezelf, ondanks dat je het weet, ben je jezelf toch niet echt bewust, wat het echte gevaar is. Want eh, ik eh, een voorbeeld: ik kan me goed herinneren dat toen ik uit Drenthe terug kwam van zo’n hongertocht moesten we in Zwolle voor de IJsselbrug moesten we werden alle mensen gecontroleerd door de landwacht, of ze eten bij zich hadden, en eh, ik weet wel dan stonden we in de rij, het huisje waar dat gebeurde dat staat er nog steeds, dat kan ik nog aanwijzen, dan stonden we in de rij, en terwijl we in de rij stonden, kwamen er plotseling Engelse vliegtuigen die de brug beschoten, en trouwens ook onderweg beschoten ook Engelse vliegtuigen ook alle mensen die op weg waren hoor. Dat gebeurde. Maar in ieder geval, die Engelsen beschoten de brug, en op dat moment hield de controle op en al die mensen gingen als het ware over die brug heen, want toen konden ze ongecontroleerd over die brug. Ondanks het feit, dat er geschoten werd. En als kind ben ik ook gewoon meegelopen, ja eh, je weet nog dat het gebeurde, ik verbeeld me zelfs, maar ik weet dat niet zeker, dat ik kogels in het wegdek heb zien vallen, maar dat kan ook verbeelding zijn, wat ik later ingevuld heb, maar in ieder geval, dat bewijst, dat je je niet realiseert wat het echte gevaar is. Als je je dat realiseert, dan doe je dat niet natuurlijk.
Letterie, Frank, geboren in 1931 vertelt een Kamp Amersfoort & de gevangenen verhaal:
Ik kan me de reactie van mijn moeder op het weghalen van mijn vader niet meer herinneren. Mijn zus had de slaapkamer aan de voorkant en zij vertelde me wel, dat ze hem tussen de agenten de straat uit heeft zien lopen. Dat is de enige herinnering die ik heb. Ik ging ’s morgens gewoon naar school. Ik weet nog dat ik het aan de meesters vertelde, die zaten op een bloembak voor de school, en die waren ervan onder de indruk. Dat kan ik me wel herinneren …
Letterie, Frank, geboren in 1931 vertelt een Hongersnood en hongertochten verhaal:
Loewe, Brunhilde, geboren in 1942 vertelt een Duitse verhalen verhaal:
Boppard werd zwaar gebombardeerd. Als er later vuurwerk werd afgestoken, huilde ik vreselijk. Niemand wist waarom, maar het was zo. Ik schrok in elkaar bij elke knal. Pas veel later realiseerde ik me dat de knallen van het vuurwerk me deden denken aan de knallen van de bombardementen over Boppard. Dan vluchtten we altijd naar de kelder. Rennen, vliegen, je voelde het van binnen. En dan vlogen we met z’n allen de kelder in. Dus het huilen om de knallen van het vuurwerk is eigenlijk om de knallen van de bombardementen.
Loewe, Brunhilde, geboren in 1942 vertelt een Duitsers & Duitsland nu verhaal: